Gedachten


Annet brengt de tuitbeker naar mijn mond.
Koffie, lauw.
Voor m’n gevoel toon ik haar een milde glimlach.
Ze kijkt stuurs naar buiten, waar in de warme zomerzon het leven voortraast.
Ik weet wat ze denkt.
Nog een paar uur, dan zit haar dienst er op en mag zij er aan deel gaan nemen en voor een tijdje afscheid nemen van deze plek.
De beker is leeg.
Ze plant hem op de tafel en gaat naar de volgende bewoner, die ze met hetzelfde automatisme volgiet.
Achter mij het onsamenhangende gemurmel van de anderen.
Soms een onverwachte schreeuw, geruzie om niets.
Een vrouw, die mij lief voorstelt om een eindje te gaan wandelen en mijn rolstoel beetpakt, wordt met zachte hand door een verpleger terug geleid naar haar stoel, waar ze in een lethargische toestand in terug zakt en nietsziend voor zich uit gaat zitten staren.
Zo zal ze blijven zitten, tot ze vanavond om 10 uur naar bed gebracht wordt.
Ik zit tussen mensen, van wie de hersenen langzaam worden weggevreten.
Mensen met gaatjes in hun hoofd.
Ik kan niet met ze praten, omdat ze mij niet begrijpen.
En omdat ik het zelf niet meer kan.
Als ik probeer te spreken, breng ook ik alleen wat losse klanken voort.
De zinnen die zich vormen in mijn geest weigeren mijn lippen te verlaten.
Ik leef in een dood lichaam.
Mijn gedachten gaan terug naar vroeger.
Ik heb gespeeld in de grootste concertzalen. Heb de wereld afgereisd en opgetreden met de beroemdste orkesten.
Tot het moment dat mijn vingers een fractie van een seconde te laat de toetsen gingen raken.
Vermoeidheid? Concentratieverlies?
Nee, het bleek niet van tijdelijke aard.
Langzaam maar zeker verergerden de symptomen.
Er ontstond kortsluiting tussen mijn geest en mijn handen. Ik was niet langer bij machte hen aan te sturen en verloor de controle over mijn spieren.
Bekendheid en aanzien werden ingewisseld voor vergetelheid.
Als een onklaar geraakt, favoriet stuk speelgoed in een hoek gegooid.
Nu hang ik hier, als een levenloze zak vlees en botten in mijn rolstoel en wordt “verzorgd”.
Wat inhoudt, dat er van boven lauwe koffie ingegooid wordt, en bij tijd en wijle de zak geleegd wordt, die met klittenband aan mijn onderbeen is vastgemaakt.
Wachtend op het moment, dat de spieren die mijn longen doen functioneren het af laten weten, of mijn hart het begeeft.
Dit wil ik niet!
Ik heb dit nooit gewild.
Een incontinente kat laat je inslapen, een verlamde hond krijgt een spuitje en een kreupel paard een genadeschot.
De mens gaat op de stoel van God zitten en noemt het een barmhartig en genadig sterven.
Een teken van beschaving om een dier niet langer te laten lijden dan daadwerkelijk nodig is.
Waarom mag ik dit niet?
Ik ben bij mijn volle verstand, ben wilsbekwaam.
Ik ben alleen niet bij machte de woorden uit te spreken.
Moet ik daarom op deze beestachtige wijze aan mijn einde komen?

Peinzend staart de verpleegster naar de man bij het raam.
Dat is wat hij denkt, ik lees het in zijn ogen, denkt ze.
Ze loopt rustig naar hem toe en rijdt hem naar zijn kamer, waar ze hem gereed maakt voor de nacht.
Als hij in bed ligt, ziet ze in zijn verwezen blik de bevestiging van haar gedachten.
Ze neemt het kussen in beide handen en drukt het over zijn gezicht.
Na een paar minuten neemt ze het weg en wil in zijn ogen lezen dat het goed is.
Nietsziende, nietszeggende ogen staren haar aan….



Geen opmerkingen:

Een reactie posten