Wien


Halloween, ook genoemd All Hallows’ eve(ning), is de Engelse naam voor Allerheiligenavond. Het wordt gevierd op 31 oktober, de avond voor Allerheiligen.
Het ontstaan van Halloween gaat wel drieduizend jaar terug naar de viering van "Samhain" (uit te spreken als "sow-ain"). Het feest begon bij zonsondergang op 31 Oktober en eindigde bij zonsondergang op 1 November. Het feest was ongeveer gelijk aan de nieuwjaarsviering. Op deze magische nacht werden er uitgeholde pompoenen met uitgekerfde gezichten met daarin verlichting/kaarsen op veranda's en in raamkozijnen gezet om geliefde overledenen te verwelkomen en ook diende het als bescherming tegen kwaadwillende geesten. Brandende kaarsen werden in huis gebruikt als verlichting.
Samhain was niet de naam van een "Meester van de Dood", nee, er zijn historische aanwijzingen gevonden die aangeven, dat het de naam was van een feest dat het "Einde van de zomer" heette. Men geloofde dat de zielen van de doden op dit tijdstip het dichtste bij waren en dat je op dit tijdstip het beste contact met ze kon zoeken of hen om raad kon vragen.
Halloween was eveneens de viering van de oogst. En dan is de link naar de Veense veiling, waar immers de Veense tuinders hun producten, hun oogst, naar toe brachten, al gauw gelegd…..





Er zal ooit zijn, duizend jaar in het heden, in een tijd dat er geen reuzen en dwergen, geen heksen en trollen meer bestaan, een klein en tenger meisje dat Wien heet. Ze leeft in een tijd van harmonie en vrede; ziekte en onrecht bestaan niet meer en al het boze is uitgebannen. Maar,…… verdriet bestaat nog wel. En Wien heeft verdriet. De tijdcapsule waarmee haar vader Daromir een missie moest volvoeren is leeg teruggekeerd en een daarop volgende reddingsmissie heeft niets opgeleverd. Haar vader is weg. Hij bevindt zich ergens tussen de tijdsbogen van het hier en nu en van het toen en straks, zijn verdwaalde geest doolt rond in het vergeten land dat ligt achter de verste ster, achter het laatste zwarte gat.
Die avond zit Lyade, de moeder van Wien, lang bij haar op de rand van haar bedje. Samen huilen ze om hun verloren lieveling en samen lachen ze om de heerlijke herinneringen die opborrelen als ze praten over Daromir: Lyade’s man, Wiens vader.
Het duurt lang voor de oogleden van Wien zwaar worden, maar uiteindelijk valt ze, met Byro haar teddybeer in haar armen, in een onrustige slaap. Lyade staat op, veegt een laatste traan uit haar ooghoek en kust haar dochter goede nacht. Ze geeft Roeky, de hond die op het kleedje voor het ledikantje ligt een aai over de kop en gaat stilletjes de kamer uit. Buiten stralen de sterren in een heldere nacht en doet de avondwind de takken van de abeel voor het slaapkamerraam zacht bewegen, en ritselen de bladeren een afscheidsgroet.
Midden in de nacht schiet Wien plotseling wakker! Wat was dat? Werd er op het raam getikt? Daar is het weer! Ze wrijft in haar oogjes om de slaap te verdrijven. In haar raam ziet ze, dwars door de gordijnen, kleine lichtjes schijnen. De lichtjes worden feller en feller en zetten het kamertje in een geelgroene mistige gloed. Dan ziet ze uit de mist een figuur opdoemen. Het is Daromir, haar vader! Achter hem ziet ze allerlei vage figuren opduiken met bleke gezichten en een droevige oogopslag. Wien schiet rechtop in bed en drukt Byro stevig tegen zich aan. Roeky is met een korte kef omhoog geschoten, is op het bed gesprongen en probeert zich achter haar rug te verbergen.
De figuur van Daromir strekt z’n hand uit: “Wien, je moet ons helpen”. “Pappa ?”, stamelt Wien verbaasd. “Ja, Wien, ik ben het, je vader”, zegt Daromir. “Je moet ons helpen. Ik ben gekomen om je hulp in te roepen”. “Maar,… maar….”, stottert Wien.
“Luister”, gaat Daromir verder, “Je weet dat ik werkte als tijdsbeambte. Door met onze tijdcapsules terug te gaan in de tijd konden we daar kleine wijzigingen aanbrengen en zo misdaad en ziekte grotendeels uitbannen, we konden mensen tijdig waarschuwen voor natuurrampen die gingen gebeuren en zo de mensheid veel leed besparen. Je begrijpt dat we altijd heel omzichtig te werk moesten gaan, omdat kleine veranderingen in het verleden, grote gevolgen voor de toekomst konden hebben. Maar, we zijn er in geslaagd. Door al die kleine ingrepen leven we nu in een wereld van vrede, een wereld waar angst niet meer bestaat.
Vanwege de risico’s maakten we in het begin slechts kleine tijdssprongen; sprongen van enkele uren tot hooguit enkele weken. Maar naarmate we de zaken steeds meer onder controle dachten te hebben, gingen we verder in de tijd terug om problemen, ontstaan in het verleden, te repareren. Zo kreeg ik de opdracht om een oplossing te zoeken voor de duizenden dolende geesten hier op aarde, die niet in staat blijken om de overstap te maken naar het dodenrijk door een gebeurtenis, zo’n tweeduizend jaar terug. Ik heb met mijn tijdcapsule die grote sprong gemaakt maar heb waarschijnlijk tijdens mijn zoektocht iets fout gedaan. Ik ben mijn tijdcapsule verloren en was niet meer in staat om naar onze tijd terug te keren. Ik heb Dragon, mijn collega gezien die was nagestuurd om mij te redden, door mijn fout te herstellen, maar kon geen contact met hem leggen, omdat ik in een staat verkeer zoals alle dolende zielen om mij heen…….”. Hier zweeg Daromir.

Wien, die met open mond het verhaal van haar vader heeft aanhoord en tracht te begrijpen wat hij haar allemaal heeft verteld, hapt een paar keer naar adem voordat ze kan uitbrengen: “Maar Pap, hoe….. maar hoe kan ik je helpen?”

Daromir doet een stap naar voren en opent zijn bleke rechterhand. Daarin ligt een zachtgroen glanzende armband, versierd met kleine blauwe edelstenen en geheimzinnige tekens. “Deze armband behoorde ooit toe aan Samhain, een man met grote macht uit een ver verleden. Hij is het die je moet gaan zoeken. Samhain is de enige die ons kan helpen. Deze armband bezit grote krachten. Ik kreeg hem tijdens mijn missie van Mystrilde, een goede vrouw die begaan is met het lot van de dolenden. Ik trof haar in een lang vergeten land, dat lang geleden door de zee werd verzwolgen, maar waar de oplossing van het mysterie van de dolende geesten moet liggen. Zij wist dat alleen Samhain hen kon redden en dat de armband mij in contact kon brengen met hem. Ik heb de armband aangenomen, maar met de verkeerde intenties. Ik was overweldigd door de schoonheid en de eenvoud van het sieraad, en begeerte en hebzucht namen bezit van mij. En daarmee ontkrachtte ik de armband en was niet meer in staat om tot Samhain te komen. Jij zult in mijn plaats moeten gaan Wien. Omdat de geest van volwassenen te begrensd is en te vervuild, zal een kind deze missie moeten volvoeren. Ik heb gefaald, zoals Mystrilde vóór mij faalde.

Jij bent onze enige kans en hoop.”
Daromir reikt de armband aan en Wien pakt hem voorzichtig uit de hand van haar vader. Zacht glijden haar vingers over de vreemde inscripties en de glanzende steentjes. Haar geest probeert te begrijpen en te bevatten wat haar vader haar zojuist allemaal vertelde, maar het tolt door haar hoofd. Wat kan zij, een klein meisje, doen? Hoe moet zij helpen? En die dolenden, wie zijn ze? Wat zijn ze? Ze heeft er nog nooit van gehoord. Hoe kan zij een probleem oplossen waarvan ze het bestaan niet kent? Ze keert haar blik tot haar vader en deze leest daarin de vragen die door Wiens brein razen. “Wees gerust, de armband zal je leiden. Als je zo ver bent, dat je ons wilt helpen, doe hem dan om je linkerpols. Leg je rechterhand om de armband, sluit je ogen en concentreer je op de persoon die je wilt ontmoeten, of op de plaats waar je heen wilt. De armband zal je er brengen.”

De vage figuren achter haar vader bewegen zacht heen en weer en hun smekende blikken zijn op Wien gericht. Terwijl de figuur van haar vader langzaam oplost en opgenomen wordt in de menigte, worden de gezichten van de dolenden steeds duidelijker. Ze ziet mannen, vrouwen, oud en jong, kinderen. Hun gezichten zijn bleekblauw doorschijnend en dragen allemaal de tekenen van duizend jaren pijn en verdriet; de ogen hol, de lippen dun en breekbaar. Ze staren Wien aan met smachtende, vragende en bloeddoorlopen ogen.

Verlos ons Wien
Bevrijd ons Wien
Laat ons het vredeslicht zien

O help ons kind, droef in de wind
Zijn wij gedoemd te zwerven
Het dolen moe, naar nergens toe
Bevrijd ons van ons sterven.
Wij zoeken bang, al eeuwen lang
De poort naar de verlossing
Hoor wat ik zeg, wijs ons de weg
Naar deze eindoplossing
Gevangenis, de duisternis
Omvat ons vele eeuwen
Slechts pijn en smart, omarmt ons hart
Doet ons om vrijheid schreeuwen
Ja, pijn en smart, verwurgt ons hart
Vandaar dat wij uitschreeuwen

O help ons kind, droef in de wind
Zijn wij gedoemd te zwerven
Het dolen moe, naar nergens toe
Bevrijd ons van ons sterven.
Wij zoeken bang, al eeuwen lang
De poort naar de verlossing  
Hoor wat ik zeg, wijs ons de weg
Naar de genadevolle eindoplossing

Waarom zijn wij gedoemd om rond te dwalen
De dood bracht ons geen vrede
Waarom moest hij ons uit het leven halen
De dood die kent geen rede
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede

Hij nam ons leven, deed ons in rust geloven
De dood heeft ons verraden
Waarom moest hij ons van ’t paradijs beroven
De dood kent geen genade
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede

Wijs ons de tunnel die naar het licht zal leiden
Verbreek de wrede banden
Jij hebt de macht om zielen te bevrijden
Jij hebt ons lot in handen
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede
Breng ons naar de overkant, naar de tuin van Eeden
Onze zielen, opgebrand, vinden daar de vrede

“Ik doe het”, zegt Wien. “Ik zal jullie helpen.”
De geestverschijningen vloeien in elkaar over tot een grijsgroene mist die dunner en dunner wordt en tenslotte geheel verdwenen is. Wien zit rechtop in haar bedje en kijkt Byro aan. “Was het een droom?”, vraagt ze de beer, maar er komt geen antwoord. Roeky komt piepend achter haar rug vandaan en zoekt Wiens blik met zijn zwarte kooloogjes. Dan duwt hij met zijn snuit tegen haar rechterhand. Ze legt haar hand op zijn kop en kroelt achter zijn oren. Haar oog valt op het kleinood voor haar. Op het gekreukelde laken ligt de glinsterende armband, net nog afgedekt door haar hand. Ze pakt hem op en brengt hem vlak voor haar gezicht. “Het was geen droom”, fluistert ze. “Het was geen droom……”
Ze stapt uit haar bedje en loopt, gevolgd door Roeky naar het raam. Ze schuift de gordijnen open en kijkt naar de nachtelijke hemel die bezaaid is met duizenden sterren. Kleine twinkelende lichtjes. Waren dat ze? Zijn dat ze? Zijn dat die dolende geesten die ze beloofd heeft te helpen? Ze wordt overvallen door een wanhopig gevoel. Hoe heeft zij die belofte kunnen doen? Ze is nog zo klein en begrijpt niet eens waar het allemaal over gaat. De armband. De armband zal haar leiden heeft vader gezegd. Ze draait hem rond in haar handen en de sterren weerkaatsen in de blauwe steentjes. Hoe heette de man die ze moest zoeken? Samhain, dat was het: Samhain. Hij zal het antwoord weten op haar vele vragen. Ze kijkt naar Roeky die bij haar voeten zit. Hij kijkt haar aan met zijn kopje wat schuin en laat een piepend geluidje horen. “Jij gaat met me mee Roeky. Ik durf niet alleen. Maar samen met jou moet het ons lukken.” “En jij ook Byro, jij moet me ook helpen”. Het lijkt alsof zich een glimlach vormt om de versleten snuit van de teddybeer. “Samhain”, fluistert Wien zacht, terwijl ze traag de armband om haar linkerpols schuift. “Samhain, Samhain……., en Byro en Roeky moeten me vergezellen. Samhain….” Dan slaat ze haar rechterhand over de armband heen. Ze sluit haar ogen en lispelt: “Samhain, Samhain…”

Ze voelt een koele wind door haar haren strijken. De vloer onder haar voeten verdwijnt, maar ze valt niet. Ze opent haar ogen. Rond haar draaien spiralen van zoete kleuren. Ze kijkt naar beneden en ziet Roeky die rustig aan haar voeten zit en het gebeuren kalm aanschouwt. Het is alsof ze op een onzichtbare vloer staan. Onder, achter, boven haar, overal draaien de kleurrijke spiralen met een fluctuerende snelheid: traag, langzaam, sneller, snel en weer vertragend. Dan lost de beweging op en maakt plaats voor de vage contouren van bomen. Ze staat in een woud van eeuwenoude eiken. De lucht is vochtig en bedompt. De dichte boomtoppen laten maar een fractie door van het licht van de vallende avond. Dan ziet ze het licht van een klein houtvuur, niet ver, schuin links van haar. Ze loopt, met Byro onder haar arm, gevolgd door Roeky in de richting van de vlammen. De bodem is bedekt met een dikke laag mos die koel aanvoelt aan haar blote voetjes. Al gauw bereikt ze een open plek in het woud. Voor een kleine, scheefgezakte hut brandt een houtvuur in een kuil, omzoomd door grote stenen. Haar ogen worden groot. Midden in het vuur staat een tengere, oude man. Zijn haar is lang en grijs, evenals zijn baard. Om zijn smalle schouders hangt een zwarte mantel van grove stof. Hij heeft de ogen gesloten en zijn gelaat en armen zijn naar de hemel gericht. Als een standbeeld staat hij in de vlammen, doch het vuur schijnt hem niet te deren.

De vlammen likken zijn magere benen en betasten zijn mantel maar lijken er geen vat op te hebben.

“Samhain?”, zegt Wien zacht. De man opent zijn ogen en kijkt in haar richting. Traag laat hij zijn armen zakken en stapt dan rustig uit de vuurcirkel. “Ik wist dat je kwam, draagster van de armband van Persephane”, zegt hij met een verrassend sonore, zware en krachtige stem. “Kom hier en warm je bij het vuur. De avond is vochtig en kil en je bent licht gekleed.” Hij wenkt met een magere hand en een vriendelijke glimlach glijdt over zijn gezicht. Wien nadert het vuur. Roeky naast haar kwispelt met zijn korte staartje. Het zal dus wel goed zijn. Ze legt haar handje in de tanige hand van de oude man en laat zich naar het vuur leiden. Daar wijst hij haar een boomstronk om op te gaan zitten. Hij gaat naast haar zitten en streelt met zijn duim over de rug van haar hand. Hij staart in de vlammen en zegt langzaam: “ Jij bent gekomen om een moeilijke opdracht te vervullen, Wien.” “Hoe weet u dat? Hoe kent u mijn naam?” vraagt Wien. “O, de armband van Persephane is een krachtige talisman, mijn kind. Hij werd duizend jaar geleden gesmeed door de magiër van de godin-koningin Persephane, de vrouw van god-koning Neftar Seti. Maar hordes wilden vielen zijn rijk binnen en vermoordden de god-koning en zijn gemalin. Haar lichaam werd in stukken gescheurd en de delen werden naar alle uithoeken van de wereld gestuurd. Zo zou haar geest voor eeuwig moeten dolen op dit ondermaanse en zou zij nimmer verenigd worden met haar geliefde Neftar Seti, die in de andere wereld op haar wachtte. Maar de magiër vond haar armband en met deze krachtige talisman riep hij de delen van haar lichaam terug en begroef ze in een kleine tombe in de onmetelijke zandwoestijn. Hij smeedde een magische sleutel voor de Verborgen Poort en riep de kind-godin Aalo tot zich. Met goedvinden van de goden stelde hij Aalo aan tot sleuteldraagster van de Verborgen Poort en gaf haar de opdracht de Poort te openen voor de geest van zijn meesteres zodat zij alsnog kon overgaan naar de nieuwe wereld. Zo keerde ze terug in de armen van haar geliefde….” Samhain zwijgt en port met een lange stok in het vuur waardoor de vlammen opschieten naar de donkere avondhemel. Wien draait nadenkend de armband rond haar pols. “Een dolende,…. U zegt, ze was een dolende…. Ik ben gestuurd door de dolenden. Ze hebben me gevraagd hen te helpen. Maar wie zijn ze? Hoe kan ik ze helpen?” Samhain kijkt Wien ernstig aan. “De dolenden zijn de geesten van overleden mensen. Als mensen sterven blijft hun geest nog een tijdje hier om afscheid te kunnen nemen van hun dierbaren. Eenmaal per jaar, als de zongod begint aan zijn reis naar het einde van de wereld, verschijnt de doodswagen aan de hemel, een prachtig wit voertuig, getrokken door zeven zwarte, gevleugelde paarden. De geesten moeten dan klaar zijn voor de reis, want ze krijgen maar één kans. De doodswagen brengt hen naar de oever van de rivier die de grens vormt met het dodenrijk. Daar wacht de veerman om hen over te varen naar het land waar de doden vrij zijn en vrede vinden…..” Hier wacht Samhain even. Wien ziet de droefheid in zijn ogen. Hij keert zich af en staart weer in het vuur. “Maar soms”, gaat hij verder, “soms gebeurt het dat een geest de wagen mist. Omdat hij niet tijdig de plaats kon vinden vanwaar de wagen vertrok of omdat hij nog geen afscheid kon nemen van de mensen die hij liefhad. Soms omdat hij nog zoekt naar delen van zijn sterfelijk lichaam die na zijn dood verloren gingen, zoals bij Persephane. Mensen die sterven op de dag van vertrek van de doodswagen zijn in vertwijfeling en denken dat ze nog een jaar de tijd hebben. Maar als ze zich een jaar later bij de voerman vervoegen krijgen ze te verstaan dat ze een jaar te laat zijn en worden teruggestuurd naar de wereld om als geest rond te dolen. Zij hebben hun kans gemist.” Samhain staat op en gooit wat takken op het vuur. De avondhemel is intussen inktzwart geworden en de vlammen van het houtvuur toveren geheimzinnig dansende schaduwen op de wand van het woud. Wien staart voor zich uit. Haar hand zoekt de kop van Roeky en ze voelt zijn vochtige tong tussen haar vingers. Haar hersenen malen als razende. Het is allemaal zo wonderlijk wat de oude man haar vertelt. Ze heeft dit nooit geweten, het is allemaal zo nieuw voor haar. “Maar, maar dan zijn die geesten dus voor eeuwig gedoemd te dwalen!” zegt ze, half vragend, half verbijsterd en een rimpeltje verschijnt boven haar neus op het gladde kinderhuidje als ze haar wenkbrauwen wanhopig samentrekt. Samhain loopt naar de hut en keert terug met een schaapshuid. Hij legt deze om de schoudertjes van Wien en laat zich naast haar op de boomstronk zakken. Zijn arm rust vaderlijk om haar schouder. “Niet eeuwig”, zegt Samhain, “niet eeuwig. De goden in hun barmhartigheid hebben de dolende zielen een uitweg geschonken. Als zij de levenden op deze wereld helpen kunnen ze het recht om alsnog over te gaan verdienen. Als zij hun taak volbrengen zal de kind-godin Aalo aan hen verschijnen en hen door de Verborgen Poort binnen laten in het dodenrijk. Vandaar dat soms in de levende mensenwereld prachtige dingen gebeuren, wonderen soms, omdat dolende geesten de mensenhand leiden. Helaas zijn er ook geesten die verbitterd achterblijven, kwaad omdat zij geweigerd werden door de voerman van de doodswagen. In hun verbittering zoeken ze de mensheid te schaden en dwars te zitten. Boze geesten bestaan. Zij zijn ook de oorzaak dat de sleutel van de Verborgen Poort verloren ging. Maar die gebeurtenis ligt in een verre toekomst, ver voorbij een tijdsboog tot waar mijn krachten reiken. Ik stuurde de armband van Persephane naar een lid van ons magisch genootschap in die verre toekomst, in de hoop dat zij in staat zou zijn de sleutel terug te vinden.” “Pappa sprak over een vrouw die hij ontmoette en die hem de armband gaf”, zegt Wien met oplichtende ogen. “Was dat…?” “ Mystrilde”, zegt Samhain zacht. “Ja, zij kreeg de armband via mij in haar bezit. Helaas was haar macht ontoereikend om de krachten van de armband aan te wenden om de sleutel van de Verborgen Poort terug te brengen. Ik weet niet waarom het haar niet lukte, maar het moet een zeer sterke macht geweest zijn die haar weerhield”. “Het is dus de sleutel van de Verborgen Poort die ik moet zoeken”, zegt Wien peinzend. “Maar waar moet ik zoeken…?” “Mystrilde, weet misschien het antwoord op je vragen”, zegt Samhain. “Je kunt haar bereiken met de armband van Persephane. Als je wilt, zal ik je op je reis vergezellen.” “Kan dat dan?”, vraagt Wien verbaasd. “Kunt u met me meegaan? Maar hoe dan.” “Zoals je ook je hondje hebt meegenomen”, zegt Samhain glimlachend tot Wien. “Ik zei al, de armband is een krachtige talisman en jij hebt alle krachten ervan losgemaakt. Als jij wenst, dat ik jou vergezel op je reis, dan zal dat ook gebeuren.” Wien staat op en kijkt de oude tovenaar in zijn zachtaardige, grijze ogen. “Goed, laten we dan op zoek gaan naar Mystrilde.” De steen op haar hart lijkt weggenomen. Ze voelt een zekere opluchting. Met deze machtige magiër aan haar zijde moet het vast lukken om haar missie te volvoeren. “Laat ons dan gaan”, zegt Samhain. Hij staat op van de boomstronk en legt zijn hand op Wiens schouder. “Volg me, ik weet een heilige plek in het woud vanwaar we veilig onze reis kunnen beginnen.” Hij raapt een lange stok van de grond en gebruikt deze als staf. Hij blikt omhoog en prevelt wat onverstaanbare woorden. Van alle kanten komen vuurvliegjes aanzwermen die zich nestelen op de kop van de staf. “Onze vriendjes zullen ons bijlichten op onze tocht door het donkere woud”, zegt Samhain. Hij pakt Wien bij de hand en knijpt er zachtjes in. Een glimlach glijdt over zijn gerimpelde gezicht. “Heb vertrouwen Wien. Jij hebt de macht om de dolenden te verlossen.” Samen lopen ze naar de rand van de open plek en worden opgenomen in het woud. Het zachte schijnsel van de vuurvliegjes verlicht hun pad.

Urenlang lopen ze, zonder veel te zeggen door het donkere bos. Wien voelt dat ze vergezeld worden door duistere schimmen die hen schichtig volgen. Ook Roeky schijnt het te voelen, want hij drukt zich onrustig tegen haar benen en laat een klagelijk gepiep horen. Als ze Samhain er naar vraagt, zegt deze: “We worden gevolgd door kwaadwillende dolenden. Zij voorvoelen dat jij op weg bent om hun werk ongedaan te maken en dat zint hen maar weinig.” “Boze geesten?”, fluistert Wien. “Zo zou je ze kunnen noemen. Maar, wees gerust Wien, de armband van Persephane zal je beschermen”, antwoordt Samhain.

Dan staat de tovenaar stil. “Hier is het,” zegt hij zacht. Ze staan voor een dikke, eeuwenoude eik. Rond de eik liggen witte kiezelstenen, gedrukt in de vochtige aarde. Ze vormen vreemde tekens en patronen. “Kom,” zegt 

Samhain. Hij leidt Wien naar een groot vierkant met daarin een cirkel. Samen stappen ze binnen de cirkel, gevolgd door Roeky. Samhain gaat met zijn staf over de stenen die het vierkant vormen en uit de stenen schieten vlammen omhoog. Als hij de angstige blik van Wien in haar ogen ziet, zegt hij: “Wees gerust. Het vuur zal ons niet deren. Het zorgt er alleen voor dat de boosaardigen ons niet kunnen volgen. Sluit nu je ogen en breng ons naar Mystrilde.”

Wien slikt even moeilijk, haalt diep adem en sluit haar ogen. Zij brengt haar rechterhand naar de armband en omsluit deze. Zachtjes prevelt ze de naam van Mystrilde terwijl ze sterk denkt aan Roeky, Byro en Samhain, dat dezen haar moeten vergezellen. Ze voelt de zachte wind weer opsteken en als ze haar ogen opent, staat ze, samen met haar reisgenoten in de ruimte die gevuld wordt door de kleurige, draaiende spiralen. Langzaam vervagen de kleuren en maken plaats voor het zachte groen van weelderig gras. Ze staan in een zomerse weide. De bloempluimen van het lange gras wiegen zachtjes op de wind. Achter hen wordt de weide omzoomd door een jong berkenbos. De witte stammen steken licht af tegen het azuurblauw van de lucht. Vlak voor hen staat een laag hekje dat de afscheiding vormt tot een kruidentuintje dat behoort bij een klein, witgeschilderd houten huisje met een dak van riet. Voor het huisje loopt een zandpad, dat leidt naar een verderop gelegen dorpje. Het zachte gezoem van insecten en het gekwinkeleer van een leeuwerik hoog in de lucht, onderstrepen de stilte. Wien kijkt omhoog naar Samhain. “Roep haar,” zegt deze zacht. “Roep haar.” Nog voordat Wien iets kan zeggen, gaat het deurtje van het huisje open en een mooie, jonge vrouw stapt naar buiten in het zonlicht. Haar lange loshangende blonde haar golft als een gouden zee rond haar hoofd. Ze kijkt in hun richting met een vragende blik in haar grijsblauwe ogen. “Mystrilde?”, vraagt Wien zacht. “Bent u,…. Mystrilde?” Verward kijkt de vrouw haar aan. “Ik voelde iets…. dat er iets bijzonders gebeurde,” stamelt ze. Dan glijdt haar blik naar de tovenaar in zijn zwarte mantel. In haar ogen verschijnt een blik van herkenning. “Samhain?”, fluistert ze. “Je zegt het,” antwoordt Samhain. “Ik vergezel de draagster van de armband van Persephane. Zij is op een missie.” De ogen van de vrouw dwalen af naar de linkerpols van Wien en worden groot van ontzetting als ze de armband herkent. “Maar, maar….,” stamelt ze. “Ik heb ze afgestaan aan een reiziger uit de verre toekomst in de hoop dat deze zou kunnen slagen waar ik heb gefaald.”

“Hij was mijn vader, Daromir”, zegt Wien zacht en tranen wellen op in haar ogen. “Hij bracht mij de armband in een vreemde droom en vertelde dat het hem niet was gelukt om zijn taak te volbrengen. Hij vroeg mij zijn missie te voltooien.” “Kom binnen”, zegt Mystrilde en wenkt hen haar te volgen het kleine huisje in. Onderwijl zoeken haar ogen angstig de omgeving af. “Er liggen boze krachten op de loer om je onderneming te verijdelen.” Roeky springt als eerste over het lage hekje en loopt kwispelend naar de mooie jonge vrouw. Dan draait hij zijn kopje om en laat een korte kef horen alsof hij zeggen wil: “Kom maar, het is goed. Zij is te vertrouwen.”

Samhain en Wien stappen het tuintje in en allen treden door het lage deurtje het huisje binnen. Het huisje is van binnen schoon en netjes. In het midden staat een eenvoudige houten tafel met aan weerszijde een bankje. Aan de wanden staan kasten, gevuld met potten en dikke boeken in leren omslagen en vanaf de balken zoldering hangen gedroogde planten die een aangename, zoete geur verspreiden. In de achterwand is een van grote ronde stenen opgemetselde schouw, waarin een zwarte kookpot hangt aan een ijzeren haak. Onder de pot geven wat smeulende sintels een oranje gloed af.

“Ga zitten”, zegt Mystrilde en wijst hen om op de banken aan de tafel plaats te nemen. Samhain en Wien schuiven naast elkaar op een bank en Mystrilde neemt tegenover hen plaats. “Ik hoopte zo dat Daromir in staat zou zijn het mysterie van de dolende geesten op te lossen, maar ik vreesde al dat hij gefaald had. De laatste dagen voel ik de krachten van het kwaad toenemen. Wat is er gebeurd?” Wien vertelt de vrouw in het kort over de verschijning van haar vader en wat hij haar vertelde. Als ze in haar verhaal gekomen is bij haar ontmoeting met Samhain, neemt deze haar relaas over en vertelt Mystrilde alles wat hij weet over de verloren sleutel van de Verborgen Poort. “Hoe de sleutel verloren ging, is voor mij verborgen”, zegt hij tenslotte. “Maar misschien dat jij, Mystrilde, weet wat er is gebeurd.”

Mystrilde staat op en loopt naar een van de kasten aan de wand en keert terug met een grote kristallen bol. “Hierin kan ik de beelden oproepen die laten zien wat er is geschied”, zegt ze zacht. Het waren boze geesten die de sleutel van Aalo afnamen. Concentreer je op het licht in de bol en zij zal ons brengen waar we de gebeurtenissen kunnen aanschouwen.” Ze brengt haar handen bezwerend boven de bol. “Breng je gezicht dichtbij en kijk in het licht”, zegt ze. Zelfs Roeky lijkt haar te verstaan, want hij springt op Wiens schoot en wringt zijn kop boven de tafelrand uit om zicht te hebben op de glazen bol. Binnen in de bol 

ontvlamt uit het niets een klein paars lichtpuntje dat groter en groter wordt. Het licht treedt naar buiten en is overal om hen heen. Dan staan ze in een straatje. Aan weerskanten staan houten vakwerkhuizen en slordig uitziende mensen lopen ongeïnteresseerd langs elkaar heen. De straat van aangestampte aarde ligt vol vuil en het stinkt verschrikkelijk. Mystrilde wijst naar een jong meisje dat tussen andere mensen voor de etalage van een van de winkeltjes staat. “Dat is Aalo. Zij is hier omdat ze een afspraak heeft met een dolende die de oversteek naar het dodenrijk heeft verdiend. Let nu op!” Wien ziet hoe achter het groepje voor de winkel schimmige figuren opdoemen die rond de mensen draaien. Hun blikken zijn boosaardig en ze ziet hoe zij grinnikend op een slinkse wijze de mensen van hun eigendommen beroven. Één van hen ontfutselt Aalo de sleutel en steekt deze triomfantelijk in de lucht. Dan klinkt plots een zware donderklap. De heldere hemel loopt vol met donkere wolken die kolkend door elkaar draaien en de zon verduisteren. Bliksemschichten doorklieven de lucht en de donderklappen volgen elkaar in razend tempo op en doen de wankele huisjes trillen. De mensen in de straat hebben hun gezicht angstig ten hemel geheven en vluchten alle kanten op. Het beeld vervaagd. Ze zijn terug in het huisje van Mystrilde.

Mystrilde kijkt in het angstige gezichtje van het kleine meisje tegenover haar. “Boze geesten namen de sleutel van de Verborgen Poort van Aalo weg. Zo wilden zij bereiken dat dolenden niet langer konden overgaan naar het dodenrijk. Ze wilden hier op aarde hun eigen geestenrijk stichten, los van de Goden. Maar de Goden raakten vertoornd en dreven alle boze geesten bij elkaar en lieten hen, niet ver van hier, in een moeras wegzinken. Daar zouden zij 1000 jaar opgesloten zijn in een hel van donkere modder en stinkende drek. 1000 Jaar de tijd om hun daden te overdenken, 1000 jaar de tijd om tot inkeer te komen. Met hen zonk de sleutel van de Verborgen Poort weg in het moeras…. Ik was niet in staat om er iets aan te doen. Zelfs de kracht van de armband van Persephane was ontoereikend om in te gaan tegen de wil van de Goden.” 
“Maar da’s toch niet eerlijk!”, zegt Wien fel en haar oogjes schieten vuur. Ze kijkt Mystrilde indringend aan. “Zo werden ook de dolenden gestraft die wèl goed wilden doen en hun overgang naar het dodenrijk wilden verdienen!” Samhain, naast haar, legt zijn hand op haar schouder in een sussend gebaar. “Zo wilden de goden hen straffen voor het feit dat zij dit alles lieten gebeuren”, gaat Mystrilde verder. “De goede geesten hebben niet ingegrepen om de diefstal van de sleutel te voorkomen en waren in de ogen van de Goden even schuldig. Duizend jaar lang zouden de dolende geesten van gestorvenen niet meer de uitweg hebben om door de Verborgen Poort het dodenrijk te betreden. Aalo werd door de goden teruggeroepen naar het Godenrijk en zou pas terugkeren als de sleutel vrijkwam.”

“Maar…. maar de sleutel ìs niet vrijgekomen!” roept Wien uit. “In mijn tijd dolen de geesten nog steeds rond en zijn niet in staat om door de Verborgen Poort te gaan. Daarom hebben ze mij gevraagd om hen te helpen!” Samhain knikt traag met zijn hoofd en een diepe denkrimpel verschijnt op zijn voorhoofd. Dan zegt hij traag: “Ergens in de toekomst moet een gebeurtenis hebben plaatsgevonden, waardoor de sleutel verborgen bleef….” Het wordt stil aan de tafel. De drie staren stil voor zich uit. Roeky houdt zijn kopje schuin en kijkt vragend van de een naar de ander. Samhain verbreekt de stilte. Hij blikt naar de anderen en zegt dan: “We moeten naar de plaats waar de boze geesten gevangen zitten.” “Dat is onmogelijk,” zegt Mystrilde. “Het moeras is onmetelijk en ontoegankelijk voor mens en dier.” “We zullen zien”, zegt Samhain. “Mijn macht is groot genoeg om dat probleem het hoofd te bieden. Als jij ons de weg wilt wijzen, Mystrilde, zullen wij de juiste plek bereiken. Daar, diep in het moeras, ligt het antwoord.” Hij staat op en zegt: “Kom, laten we gaan.” Ze stappen gedrieën door het lage deurtje naar buiten, de zomerzon in. Roeky springt keffend om hen heen. Mystrilde wijst naar de huisjes in de verte. “Dat is de grens van de bewoonde wereld”, zegt ze. Dan draait ze zich om en wijst naar het westen. “Achter het berkenbos begint het moeras dat zich uitstrekt tot de duinenrij waarachter de grote zee ligt.” Ze lopen het zandpad af dat leidt naar het berkenbos. Als ze de rand van witte bomen achter zich hebben gelaten staan ze voor een onmetelijke vlakte van water, riet en veenmos. Eenden vliegen snaterend op en duizenden insecten vliegen zoemend boven de zinderende vlakte. “Het is onmogelijk,” fluistert Mystrilde. “Heb vertrouwen”, zegt Samhain met een glimlach. “Wijs jij de weg en volg me. Blijf dicht achter me lopen. Jij ook Wien, en jij ook Roeky.” Hij kijkt het hondje strak maar vriendelijk in de ogen. Roeky geeft een korte kef en kwispelt met zijn staartje. Hij heeft het begrepen. Dan tikt Samhain met zijn staf op de zompige vegetatie voor hem. De begroeiing verhard zich en al tikkend met zijn staf vormt Samhain zo een stevig pad dat het moeras in leidt. De anderen volgen hem. Als Wien na een poosje omkijkt, ziet ze dat het pad weer verandert in moeras, zodra de laatste van het kleine gezelschap het verlaten heeft. Ze lopen de hele dag en een groot deel van de nacht. Af en toe geeft Mystrilde korte aanwijzingen over de te volgen richting. Wien vraagt, zoals alle kinderen, met een zekere regelmaat of het nog ver is. Op zeker moment houdt Mystrilde Samhain staande en zegt: “Voel je het ook?” “Ja,” zegt Samhain en een twinkeling verschijnt in zijn ogen. De kwade geesten zijn niet in staat om ons door het moeras te volgen.” “Dat is waarschijnlijk onze redding”, zegt Mystrilde met een glimlach.
Als achter hen de oostelijke hemel langzaam lichter wordt, begint Roeky zenuwachtig te piepen. “Ja, Roeky, ik voel het ook”, zegt Samhain. “We naderen de plek.” Even later staan ze voor een groot stuk moeras dat een donkerbruine vegetatie heeft. Het heldere water, waarmee zij onderweg hun dorst konden lessen, is hier veranderd in een roodbruine, stroperige vloeistof. Kleine belletjes borrelen uit de diepte op en springen met een kort plopje kapot aan de oppervlakte. Er hangt een onverdraaglijke stank boven het gebied. “Hier is het”, zegt Mystrilde. Er valt een korte stilte. “En wat nu?” vraagt ze dan.

“We moeten terug naar deze plek, duizend jaar van hier”, zegt Samhain. Hij wendt zich tot Wien die met dichtgeknepen neus het troosteloze landschap voor zich aanschouwt. “De armband van Persephane zal ons daar brengen.” Wien kijkt naar hem op en laat haar neus los. Ze begrijpt wat er van haar verlangd wordt en zegt: “Ja, goed.” Ze gaat tussen Mystrilde en Samhain in staan. Dezen leggen hun hand op haar schouder. Ze kijkt nog even naar Roeky die bij haar voeten zit en omhoog kijkt. Het hondje lijkt al te voelen wat er gaat gebeuren. Dan sluit Wien haar ogen en brengt haar rechterhand over de armband aan haar linkerpols. “Deze plaats, over duizend jaar”, prevelt ze zacht. “Deze plaats over duizend jaar”, en onderwijl concentreert ze zich op de reisgenoten die ze mee wil nemen naar de toekomst.

Als ze haar ogen opent zijn daar de draaiende spiralen weer. Een korte zucht ontsnapt aan haar lippen als ze merkt dat Samhain en Mystrilde nog naast haar staan en als haar zoekende blik de trouwe hondenogen van Roeky vindt. Ze drukt Byro stevig tegen zich aan en staart naar de draaiende kleuren die langzaam vervagen.
Ze staan in een ruimte die gevuld wordt door een kakofonie van geluid. Mensen lopen druk heen en weer. Treintjes van aan elkaar gehaakte karren rijden af en aan en worden door een straatje gevoerd langs een enorme klok waarover een grote wijzer heen en weer schiet. Tegenover de klok zitten mensen op een tribune die gebiologeerd naar de klok staren. Uit een luidspreker schettert een stem die in een razend tempo onnavolgbare klanken uitstoot. Samhain bukt zich en legt zijn oor op de zwarte vloer. Hij kijkt op naar Mystrilde. “Het is hier”, zegt hij. “Ik kan ze horen.”

Mystrilde volgt het voorbeeld van Samhain en luistert aandachtig. “Inderdaad”, zegt ze. “Ik hoor hun geweeklaag. Ik hoor hun gebonk tegen deze vloer. Hun straf is voorbij, maar ze kunnen niet ontsnappen. Deze asfaltvloer houdt hen gevangen.” Wien ondertussen vergaapt zich aan de krioelende mensen en aan de prachtige bloemen die in de treintjes langs haar rijden. Samhain en Mystrilde staan op en kijken elkaar aan. Samhain zegt fluisterend tot haar: “We moeten op zoek naar een lid van ons genootschap.” Ze nemen elkaar bij de handen, sluiten de ogen en richten hun gezicht naar omhoog. Ze prevelen zacht onverstaanbare woorden. Wien ziet dat bij hun gesloten handen een lichte gloed vrijkomt. Hun hoofden trillen licht en zweetpareltjes verschijnen in hun gelaat. Plots schreeuwen beiden een naam uit: “JochAnnhus!” Ze laten elkaars handen los en kijken de verschrikte Wien aan. “Er is hier, vlak in de buurt een lid van ons genootschap”, zegt Samhain tot haar. “We zullen tot hem gaan. Misschien dat hij enig licht kan werpen op de gebeurtenissen die hier hebben plaats gevonden.”

Ze verlaten het grote gebouw en stappen in een grauwe wereld. Een zachte regen daalt neer uit de grijze ochtendlucht en doet de wegen glanzen. Het is nog stil in de straten. Enkele wandelaars haasten zich voort en een langsrijdende auto doet het water opspatten. “Volg mij”, zegt Samhain. Ze lopen verder. Links van hen ligt een pleintje. Een grote grijze gedenknaald torent hoog op en reikt naar de donkere wolken. Ze lopen een straat in met aan één kant winkels. Het grauwe voetpad dat ze volgen wordt van de rijweg gescheiden door een lage haag van wilde rozen. Samhain stapt als in trance voort. Mystrilde pakt Wien bij de hand en samen volgen ze de magiër. Als links aan de overkant van de weg een kruidenierswinkel met witte muren opdoemt, staat Samhain stil. Hij kijkt zijn reisgezellen zwijgend aan en knikt. Ze steken de weg over en volgen een pad dat leidt naar een stil erf met wat scheefgezakte huisjes. Tegenover de huisjes staat een grote volière waarin kleine vogeltjes kwetterend en fluitend heen en weer vliegen. Met hun kleurenpracht schilderen ze een regenboog die de grijsheid tracht te verdrijven. Samhain staat stil. Wien kijkt vanachter zijn rug het pad af. Even verderop ziet ze een tengere man staan, licht gebogen, die aandachtig naar de vogels kijkt. Alsof hij hun aanwezigheid voelt, richt hij zich op en kijkt in hun richting. Hij doet een paar passen in hun richting en zegt ernstig: “Ik voorvoelde uw komst, magiër.” Wien ziet dat de man kreupel loopt en een zekere angst voor Samhain uitstraalt. Samhain schijnt het ook te zien want hij glimlacht en zegt: “Vrees niet JochAnnhus, wij zijn hier gekomen om het probleem op te lossen.” JochAnnhus schijnt hem direct te begrijpen. “U doelt op de verbannen geesten en de verloren sleutel, meester. Mijn macht was te beperkt om de gebeurtenissen te kunnen sturen”, zegt hij zacht. “Ik heb gefaald.” “ Zoals velen voor u faalden, heer”, zegt Mystrilde en ze schenkt de man een vergevingsgezinde glimlach. JochAnnhus kijkt naar haar op en zijn gezicht ontspant zich enigszins. Dan glijdt zijn blik naar Wien. “En jij bent….?” “Wien”, zegt Wien. “Zij is het die ons bezocht heeft met het verzoek om haar te helpen bij het vrij maken van de sleutel van de Verborgen Poort”, zegt Samhain en legt zijn hand op Wiens schouder. “De sleutel,” zegt JochAnnhus zacht, “De sleutel is bij de verbannen geesten”. “Dat weten we”, gaat Samhain verder. “Hun straf is volbracht, maar de plaats van hun verbanning is afgedekt door een dikke laag asfalt, welke hen belemmert om tot vrijheid te komen. Wat is er gebeurd?” “Ga zitten”, zegt Jochannhus en wijst op een eenvoudig houten bankje tegenover de volière. “We kunnen beter hier praten, bij de vogels”, zegt hij. “Zij houden kwade demonen op afstand.” Ze nemen plaats op het bankje. JochAnnhus blijft staan, doet een paar passen heen en weer en begint te vertellen, zijn blik gericht op de vogels in de kooi.
“Een paar honderd jaar, nadat de goden de boze geesten in het moeras hadden doen wegzinken, zijn mensen kanalen gaan graven door het moeras om het overtollige water weg te leiden. Ze wilden de grond gaan gebruiken om voedsel op te verbouwen. Later, honderden jaren later hebben de boze geesten, die toen in deze gebieden ronddoolden het plan opgevat om te proberen de sleutel van de Verborgen Poort in handen te krijgen voordat zij na de duizend jaren straf vrij zou komen. Zij hebben het mensdom aangezet om het veengebied af te graven. Op die manier zouden de boze verbannen geesten vroegtijdig vrijkomen en de macht over de sleutel behouden. Maar de goden doorzagen het plan van de kwade geesten en lieten de bannelingen verder weg zinken in de dikke kleilaag, diep onder het veen.”

JochAnnhus stopt even en kijkt angstig rond. “Er zijn hier vele boze geesten”, fluistert hij. “Zij hebben de plannen van de goden doorkruist.”
“Ga verder met je verhaal”, zegt Samhain ernstig.
“Ik was aangesteld om de sleutel in bezit te nemen als de straf van 1000 jaar voldaan zou zijn”, zegt JochAnnhus. “Aalo zou mij bezoeken en ik zou haar de sleutel ter hand stellen. De weg naar de Verborgen Poort zou weer vrij zijn….”
“Maar wat is er dan gebeurd!”, vraagt Wien dringend. De trage verteltrant van JochAnnhus irriteert haar een beetje.

“De boze geesten wisten dat ze na de straftijd van duizend jaar geen macht meer zouden hebben over de sleutel. Ze begrepen dat de Goden niet zouden toestaan dat zij de verbannen geesten vroegtijdig zouden bevrijden. Het leek hen daarom beter om ervoor te zorgen dat de sleutel voor eeuwig begraven zou blijven. Ze hebben de mensen hier beïnvloed en hen aangezet tot het bouwen van een groot gebouw op de plaats waar de verbannen geesten in de aarde wachten op hun verlossing. De plaats werd afgedekt met een dikke laag asfalt, een stof ondoordringbaar voor geesten. Ik heb getracht, tezamen met goede geesten om die plannen te verijdelen maar helaas, onze krachten waren te gering.”

“Wat is dat voor gebouw?”, vraagt Wien.
Dat, m’n kleintje, is een veiling”, zegt JochAnnhus en hij richt zich tot Wien. “De mensen die in dit dorp leven brengen daar hun producten om te verkopen. De veiling is van levensbelang voor het dorp.”
“Dan kunnen we haar dus niet zomaar wegnemen”, zegt Mystrilde nadenkend. Het wordt stil. Zelfs de vogels laten zich niet meer horen. Het zachte gedruis van de fijne regen is het enige geluid. Dan staat Samhain op. “Er moet een manier zijn”, zegt hij. “Een manier om het gebouw te laten verdwijnen, zonder dat de bevolking hier schade van ondervindt.” Hij richt zich tot de anderen. “We zullen de kracht nodig hebben van alle goedwillende geesten. Ik weet niet……” “Wien”, zegt hij plotseling en hij wendt zich tot het meisje. “Probeer met behulp van de armband van Persephane je vader tot ons te roepen, tezamen met alle hem vergezellende geesten”. “Ik, ik weet niet of….”, stamelt Wien. “Probeer het”, zegt Samhain dringend. “Concentreer je en roep je vader!”

Wien slaakt een diepe zucht. Ze sluit haar ogen en brengt haar rechterhand naar de armband. “Vader”, fluistert ze, “Vader”. Ze wordt licht in haar hoofd en een ronddraaiend gevoel in haar buik doet haar misselijk worden. Dan hoort ze in de verte een stem, de stem van haar vader. “Wien, hier ben ik Wien”. Ze opent haar ogen. Ze zijn omringd door een geelgroene mist. Langzaam doemen uit de mist de figuren op die ze herkent uit haar droom, een eeuwigheid geleden. Uit de groep stapt een man naar voren, Daromir, haar vader. “Vader!”, schreeuwt Wien en ze vliegt op hem af. Ze gaat echter dwars door de figuren heen en kijkt dan vertwijfeld om zich heen. Samhain wenkt haar. “Kom Wien, blijf rustig.” Ze gaat naar hem toe en nestelt zich tussen hem en Mystrilde. “Daromir”, spreekt Samhain dan. “Je hebt Wien gevraagd om jou en je dolende medebroeders en zusters te helpen om een einde te maken aan jullie miserabele bestaan en jullie de weg te wijzen naar het dodenrijk.” Daromir knikt en achter hem gaat een bevestigend gemompel op in de groep van dolenden. “Het is noodzakelijk dat daarvoor de sleutel van de Verborgen Poort wordt vrij gemaakt. De sleutel, die voor eeuwig begraven lijkt onder het grote gebouw, niet ver van hier. We kunnen het gebouw echter niet wegnemen omdat dat verstrekkende en rampzalige gevolgen zou hebben voor de plaatselijke bevolking, een gebeuren dat geen genade zal vinden in de ogen van de goden. Ik heb echter een plan….” Samhain laat een dodelijke stilte vallen. JochAnnhus en Mystrilde kijken de magiër verwachtingsvol aan.

“Nou, vertel dan!” roept Wien, die dit soort spanning oproepende stiltes maar weinig kan waarderen. “Wat is je plan?”

Samhain laat zijn ogen dwalen over de dolenden. “Jullie moeten de bevolking aanzetten om hun producten elders te koop aan te bieden. Zo zullen zij geen schade lijden, maar het gebouw zal op termijn haar functie verliezen. De mensen in hun drang naar profijt, zullen dan al snel het gebied voor andere doeleinden willen gebruiken en het gebouw afbreken. De asfaltlaag zal opengescheurd worden en de verbannen geesten zullen, samen met de sleutel van de Verborgen Poort uit de aarde herrijzen.”

Een goedkeurend gemompel stijgt op uit de menigte. “Maar!” roept Samhain en hij heft zijn hand om de groep tot stilte te manen. “Maar, wees er van overtuigd dat de kwade geesten zullen trachten om dit plan te dwarsbomen. Jullie zullen tegenwerking ondervinden en het is daarom van groot belang dat zoveel mogelijk goede krachten hier verzameld worden. Zwerf uit en ga op zoek naar goede geesten die jullie willen helpen bij het volbrengen van deze missie!”

Wien ziet hoe figuren zich uit de groep losmaken, wegzweven en in de ijle lucht oplossen. Tenslotte blijft alleen de geest van Daromir, haar vader over. Hij kijkt haar liefdevol aan. “Wien”, zegt hij zacht, “je hebt mijn taak volbracht. Je hebt de mensen gevonden die je konden helpen en door jouw toedoen zullen binnenkort de dolenden hun weg weten te vinden naar de Verborgen Poort.” Hij wendt zich tot de drie volwassenen en zegt: “Dank, vrienden, dank dat jullie Wien wilden helpen”. Samhain, Mystrilde en JochAnnhus knikken. Dan wendt Daromir zich weer tot Wien. “Je hebt het goed gedaan meisje, je hebt het goed gedaan. Het wordt nu tijd dat je terugkeert naar je moeder, naar mijn lieve Lyade. Zeg haar, dat ik zielsveel van haar hou.”  Langzaam lost de figuur van haar vader voor haar ogen op. Wien staart in de liefdevolle ogen van haar vader tot ze helemaal verdwenen zijn en kijkt wezenloos voor zich uit. Ze voelt de handen van Samhain en Mystrilde op haar schouders. “Je vader heeft gelijk”, zegt Mystrilde zacht. “Je hebt je plicht gedaan”, hoort ze de warme stem van Samhain zeggen. “Hier is niets meer voor ons te doen. We zullen nu de ontwikkelingen moeten afwachten.” “Ja, u hebt gelijk”, zegt Wien met een klein stemmetje. “Meer kunnen we niet doen. Roeky..?” Het hondje heft zijn kopje naar haar op en kwispelt met zijn staartje. Het is alsof hij voelt wat ze zeggen wil. “Roeky, we gaan naar huis!”

Ze neemt afscheid van Samhain, Mystrilde en JochAnnhus. Dan sluit ze haar ogen en brengt haar hand om de armband van Persephane.
Even later is alleen een tengere man achtergebleven op het stille erf. JochAnnhus schudt zijn hoofd, keert zich om en loopt strompelend in de richting van de scheefgezakte huisjes. “Hoe zal dit aflopen”, mompelt hij. “Hoe zal dit aflopen…..”

De goede geesten deden hun werk en langzaam keerden steeds meer tuinders de eens zo fiere Veense veiling de rug toe. Waar tweedracht werd gezaaid, werd de eendracht gebroken. Zo kwam het dat zij werd overgenomen door de VBA in Aalsmeer. Het gebouw werd nog een tijdlang voor andere doeleinden gebruikt, maar op zeker moment viel de beslissing dat zij onder de slopershamer zou vallen. Toen de boze demonen, die alles in het werk gesteld hadden om dit te voorkomen, maar niet bij machte waren gebleken om de krachten van het Goede te breken, dat hoorden, was hun woede zo groot, dat zij verdriet en rampspoed in de gehele wereld brachten. Maar het onafwendbare zou gaan gebeuren: de verbannen demonen zouden bevrijd worden en de sleutel van de Verborgen Poort zou weer in handen komen van Aalo.


Jaren later, als Wien opgegroeid is tot een volwassen vrouw en dienst doet als tijdsbeambte, verschijnt in een droom haar vader. “Wien”, spreekt deze, “Wien, ik ben gekomen om afscheid te nemen. Met jouw hulp ben ik in staat geweest om mijn goede daad te stellen welke mij het recht geeft om door de Verborgen Poort het dodenrijk binnen te gaan. Ik heb een afspraak met Aalo.”

“De sleutel is vrijgekomen?” vraagt Wien triomfantelijk. “Ja, de sleutel is vrijgekomen”, antwoordt Daromir. “Alles is gebeurd zoals Samhain voorzag.” Achter haar vader ziet ze de gestalte van een jong meisje verschijnen. In haar rechterhand heeft ze een grote koperen sleutel.
“Maar…., wat gebeurde er”, vraagt Wien dringend. “Wat is er gebeurd toen de grond openging en de verbannen boze geesten vrij kwamen. Waren zij tot inkeer gekomen? Of was hun toorn misschien duizendvoudig!” Daromir kijkt zijn dochter met liefdevolle ogen aan en zegt: “Dat, mijn lieve kind, mag ik je niet zeggen……..”

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten